Fictie
Ik zie, ik zie wat jij niet ziet
‘Meneer Van den Berg, waar zijn wij mee bezig?’
Met een ruk trok hij zijn hand uit de zak van zijn jas die in de kast hing en stootte zijn ellenboog hard tegen de metalen kastdeur. ‘Au!’ Hij wreef over de pijnlijke plek. ‘Wij bemoeien ons met onze eigen zaken. Waarom kan een man niet gewoon zijn eigen gang gaan in deze door God verlaten plek?’
‘Nou, meneer Van den Berg, niet zo mopperen.’ De verpleegster begeleidde hem terug naar bed. ‘Gaat u maar lekker slapen; morgen heeft u uw laatste chemo, dus u moet goed uitgerust zijn. Trouwens, hebt u uw slaappil geslikt?’
‘Ja, mevrouw,’ loog hij.
Hij was nog maar net terug in zijn kamer toen de misselijkheid toesloeg. De tumor of de behandeling – hij wist niet waar hij de grootste hekel aan had.
Een meisjesstem doorbrak zijn kokhalzen. ‘Wat naar dat je ziek bent.’
Hij zette het kotsbakje opzij en liet zich met zijn ogen dicht op zijn kussen terugzakken.
‘Zal ik een liedje voor je zingen? Amazing grace… how sweet the sound…’ Haar iele stem weerkaatste in de steriele ruimte.
Langzaam draaide hij zijn hoofd richting de geluidsbron. Een klein, bleek schepsel met paarse krullen wiegde heen en weer in roze tule. Toen hun blikken kruisten – haar ogen leken te groot voor haar gezicht – stopte ze met zingen.
‘Vind je mijn tutu mooi?’ Ze draaide een pirouette op dunne benen.
Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Wat is er met je haar gebeurd?’
Ze sloeg haar ogen neer, maar kwam toen dichterbij en fluisterde, ‘Het is een pruik.’
‘O.’
‘Kijk – ik ben net zoals jij.’ Haar handen tilden het paarse haar op en onthulden een vurig litteken op een kale schedel.
De kreun die hem ontglipte werd overstemd door een vrouwenstem vanuit de gang. ‘Lucy!’
‘Ik kom, mammie.’ Het meisje gaf hem een samenzwerende glimlach, zette haar pruik weer op en huppelde de deur uit.
‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet, en het is… blauw.’ Lucy zat naast hem voor het raam.
Het licht stak in zijn ogen, die van de auto’s op de parkeerplaats naar de rijtjeshuizen aan de overkant dwaalden. ‘Ik geef het op. Zeg jij het maar.’
‘Het is de lucht!’ Haar lach klingelde in triomf.
Hij kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Maar die is grijs.’
‘Nee – kijk daar.’ De paarse krullen kietelden zijn wang toen ze haar hoofd tegen het zijne drukte en naar een opening in de askleurige wolken wees, net op het moment dat er een zonnestraal doorheen brak.
‘Ah…’ Lucy glunderde, en de blauwe kringen onder haar ogen leken te vervagen. ‘Wanneer ik doodga, ga ik naar de hemel…’ Ze sprong op, hief haar armen in een sierlijke boog en draaide op haar tenen. ‘En dan dans ik met Jezus.’ Plots bevroor ze in haar beweging, liet haar armen zakken en fronste. ‘Geloof jij in Jezus?’
‘Eh… ik –’ Hij schraapte zijn keel.
Ze raakte zijn arm aan. ‘Alsjeblieft. In de hemel wil ik je weer zien, hoor.’
Hij klemde zijn kaken op elkaar en wendde zijn gezicht af.
Licht. Sprankelend, gouden licht. En kristalheldere tonen die zich aaneenregen tot een sprankelende melodie. Een meisje in een witte, zwierige jurk danste een gracieus ballet op blote voeten die de grond niet raakten. Cirkelend en zwevend in lange sprongen, straalde ze, schaterde ze. Paarse krullen hadden plaats gemaakt voor donker haar dat over haar schouders golfde.
‘Goedemorgen, meneer Van den Berg. Het is tijd voor uw medicijnen.’ De stem van de verpleegster verbrak de betovering van de droom.
Hij worstelde om wakker te worden en verslikte zich bijna in zijn pillen.
‘Eh… ik ben bang dat ik slecht nieuws heb.’ Ze pakte het lege glas terug. ‘Ik mag u dit eigenlijk niet vertellen, maar ik weet hoe belangrijk ze voor u was. Helaas hebben we Lucy vanmorgen verloren.’
Zijn maag balde samen. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Een zware epileptische aanval. Het spijt me.’ Ze klopte op de rug van zijn hand en verliet de kamer.
Minutenlang zat hij stil. Bleek ochtendlicht kroop langs de kale muren omhoog. Geen spelletjes meer. Geen liedjes, geen pirouettes. Geen paarse krullen.
Hij sloeg de deken terug, slofte naar de kast en deed een greep in zijn jaszak. Met een handvol slaappillen liep hij de badkamer in, waar holle ogen hem vanuit de spiegel aanstaarden. Lucy was dood.
Toch… in zijn droom leek ze levender dan ooit.
In een ingeving gooide hij de pillen in de toiletpot en trok door. De blauwwitte capsules wervelden in het water voordat ze in de afvoer verdwenen. Hij richtte zijn hoofd op – zijn reflectie toonde de zweem van een glimlach.
Hij zou waarschijnlijk niet met Jezus dansen, maar kon op zijn minst proberen om met Hem te wandelen.
***
Inzending Nederland Schrijft – “Zin”
Even dacht ik dat ik te laat was. “Stuur je inzending in vóór zondag 22 november,” las ik op de website van Nederland Leest. Toch geprobeerd en… gelukt!
Mijn Zeer Korte Verhaal (maximaal 400 woorden, thema vrij) heb ik geschreven vanuit het gezichtspunt van een dakloze man die zijn nutteloosheid overpeinst. Dan gebeurt er iets onverwachts.
ZIN
Een dreumes graait dreinend naar de smartphone van z’n vader die koffie met een scheutje wegtikt. Twee bejaarden kissebissen over krasloten en totoformulieren. Een zakenvrouw – mantelpakje, pumps, aktentas – belt met de babysitter over de kinderen en flirt intussen met haar jongere collega. Jongens met te wijde pupillen omklemmen grote bekers koffie: spijbelaars, vast en zeker spruiten van werkende ouders.
Hij is natuurlijk niet echt onzichtbaar terwijl hij op het groezelige plantsoenbankje tegenover de koffiebar bivakkeert. Toch ziet niemand hem. Maar hij doorziet hen; ooit was hij een van hen. Ze zoeken en ze vinden niet. Studeren, werken, trouwen, kinderen krijgen, meer studeren, meer werken. Als journalist rende hij van deadline naar deadline, strekte hij zich steeds verder uit, was hij altijd onderweg naar het ultieme geluk van zelfvervulling. Het putte hem uit.
Toen hij zich realiseerde dat de race in de tredmolen geen eindstreep had, ging hij op zoek naar een gemakkelijk alternatief. Whisky lonkte, “Vul je met mij en je wordt gelukkig.” Na een paar jaar, waarin de drank steeds opdringeriger werd, kwam de tredmolen abrupt tot stilstand en kotste hem uit. Op een ochtend werd hij wakker op het bankje in het plantsoen en ontmaskerde Whisky als misleidster. Het was te laat; z’n werkgever en z’n gezin hadden hem afgeschreven.
Nu is zijn enige bezigheid het spinnen van verhalen rond de bezoekers van de koffiebar – buiten zijn dagelijkse gang naar het Leger des Heils om het gerommel in z’n maag te smoren. “Samenleven doe je dus niet alleen,” las hij gisteren op een poster bij het Leger. Hij grimast. Niet alleen heeft hij de hoofdrol in z’n eigen verhaal verloren, hij is niet eens figurant in dat van een ander. Hij schurkt z’n baard. Wrok of wroeging koestert hij niet; eerder een bitterzoete heimwee. De totale zinloosheid van z’n bestaan zit hem meer dwars dan de eenzaamheid.
Een van de spijbelaars kijkt naar hem en maakt zich los van de groep, sigaretje tussen z’n vingers. Hij slentert het plantsoentje in, recht op het bankje af, recht op hem af. Op een paar meter afstand staat hij stil en staart hem aan. Z’n hoofd buigt naar links, z’n wenkbrauwen fronsen, z’n ogen knijpen tot spleetjes. Dan gaat z’n mond open, bewegen z’n lippen. Toch komt het woord nog onverwacht.
“Papa?”
***
photo credit: Cold Night via photopin (license)
Eervolle vermelding voor Zeer Kort Verhaal “Hoop”
Gisteravond, 19 november, is in de Bibliotheek Kampen de winnaar bekend gemaakt van de schrijfwedstrijd Zeer Kort Verhaal (ZKV), die was uitgeschreven in het kader van de landelijke leescampagne “Nederland leest.” De opdracht was:
Schrijf een pakkend verhaal van maximaal 400 woorden en laat u inspireren door het thema ‘Tussen droom en daad’.
Ik had een verhaal ingestuurd met de titel “Hoop.” Het heeft niet gewonnen, maar wel een van de twee eervolle vermeldingen gekregen. Bemoedigd!
HOOP
De zeewind jaagt zilte druppels in mijn gezicht terwijl ik me op het zand laat zakken. Nog even kleurt de zon mijn bleke benen roze, dan zinkt de gloeiende bol achter de horizon.
Mijn zintuigen registreren, maar de waarnemingen vinden geen weerklank in mij. Het is alsof mijn leven zich buiten mij om voltrekt. Een zucht ontsnapt me. “Verdrinking is een mooie dood,” heb ik ergens gelezen. Misschien kan die schoonheid mijn ziel nog raken. Ik sluit m’n ogen en neem me voor ze nooit meer te openen.
Kou kruipt vanuit het natte zand mijn onderlijf in. Golf na golf slaat bruisend over z’n eigen kop en steeds meer water klotst rond mijn voeten, mijn knieën, mijn dijen. Ik hoef alleen maar te wachten.
“Geloof het niet. Het is een leugen.”
Bijna vliegen mijn ogen open. “Wat?” Ik pers de kreet door mijn verstijfde lippen.
De stem klinkt sereen. “Sterven geeft geen antwoord op jouw vraag.”
“Waarom leef ik?”
“Precies. Die vraag.”
“Wat maakt ’t uit? Van binnen ben ik al dood.”
“Je bent verdwaald, maar niet verloren.”
Een zoete warmte omhult me als een omhelzing.
Ik huiver. “Ik ben zo moe.”
“Geef niet op. Er is een plan, een weg.”
“Waar?”
Hij pakt mijn hand. “Kom mee.”
Hoewel ik het liefst achteroverzijg, krabbel ik overeind. Hij leidt me terwijl ik door het mulle zand strompel. Mijn ademhaling versnelt; we klimmen. Helmgras streelt langs mijn benen.
“Wacht.” Ik laat zijn hand los, draai me om en open mijn ogen. Deinend in de schemering lonken de donkere baren. Voetstappen in het zand lopen achteruit het water in. Mijn adem stokt: er is maar één spoor. Met een ruk keer ik me om. Ik ben alleen.
“Hallo?” Mijn roep verwaait tussen de duinen. Het gedruis van de branding lijkt aan te zwellen. Ik schud mijn hoofd en inhaleer diep. Voor mij, in het licht van de volle maan, ligt een pad dat landinwaarts voert. Een pad met voetafdrukken – een uitnodiging, krachtiger dan de verlokking van de zee.
Voorzichtig plaats ik een voet in de dichtstbijzijnde afdruk, aarzel, zet dan nog een pas. De gloed die me omarmde, verwarmt me nu van binnen. Stap voor stap ga ik vooruit, de dageraad tegemoet.
photo credit: ‘Moon Dunes’ – Rhosneigr, Anglesey via photopin (license)